Mede Namens Mijn Vrouw - Fragment

 

Nikki is door de chauffeur opgehaald. Ze zit achter in een auto die door de nacht schiet, over vierbaans- en zesbaanswegen, viaducten op en af, langs flatgebouw na flatgebouw. Geen blokkendozen, maar gebouwen met rondingen en barsten, en in de gelige crèmekleuren van Zuid-Amerika. Waartussen het groen van het tropische regenwoud woekert. Lianen, palmbomen. Zo nu en dan een kerk.

De chauffeur heeft zich voorgesteld als Lauro. Ze stoppen niet één keer, ook niet voor rood. Ze draait haar raampje open, maar Lauro drukt op een knopje waardoor haar raam meteen weer dichtgaat.

‘Perigoso,’ zegt hij, waarna hij gaapt.

De appartementengebouwen worden steeds statiger, netter. Ze is als een pakketje dat door een spoedkoerier bij het mooiste wordt afgeleverd. Twee deuren van bruingetint glas zwaaien open. De portier steekt zijn duim op naar Lauro, kijkt schichtig naar links en naar rechts, en sluit dan de deuren achter haar. Wat er precies met haar koffers gebeurt weet ze niet. Het zal wel geregeld worden. Opvallend, hoe snel een mens daaraan went. Ze is ook te moe om erover na te denken. De vlucht duurde veel langer dan aangekondigd vanwege allerlei vertragingen. Ze had bier moeten drinken in plaats van goedkope vliegtuigwijn.

Een andere portier – of is het dezelfde? – drukt het bovenste knopje van de lift voor haar in: ze gaat naar de c van cobertura, het dak.

De liftdeuren openen zich naar een hal met een marmeren vloer. Een spotje springt aan, zet het portret van Beatrix in het licht. De marmeren tegels strekken zich uit tot aan een woonkamer die zeker honderdvijftig vierkante meter groot is.

De consul-generaal. Hij zit precies in het midden van een witte bank, als een verloren stuk residentieel meubilair. Hij wordt in de rug geflankeerd door het mystieke uitzicht over de lagoa. In de verte, aan de andere kant van het water, staan de flatgebouwen van Ipanema. De stadslichten lekken in het water en geven warmte aan de luchten daarboven. Het doet haar denken aan de muurgrote poster van het Meer van Genève in de wachtkamer van haar huisarts. De statige en conservatieve inrichting van de woonkamer vloekt met die retrokitscherige achtergrond.

Het is drie uur ’s nachts. Ze hoopt vurig dat hij net terug is van een receptie.

Zodra hij haar ziet staat hij op, knoopt het jasje van zijn donkerblauwe pak dicht en trekt het recht. Hij strijkt over zijn das, waarna hij plechtig zijn hand naar haar uitsteekt. Kort knikje van zijn hoofd. Ze is zich opeens bewust van de vlekken op haar afgeknipte spijkerbroek. Haar ongewassen haren. Dat ze geen mascara draagt.

‘U bent toch niet voor mij opgebleven?’ vraagt ze.

‘Voor een dochter van Folkert is dat natuurlijk geen enkele moeite. Ik kon eerlijk gezegd de slaap toch niet vatten. God Nikkietje… Nikkinha zouden ze hier zeggen. Spreek je wat Portugees?’

Gelukkig weet ze op de automatische piloot het gesprek voort te zetten, waardoor ze haar ongemak verbergt.

‘Mijn Spaans is beter,’ zegt ze.

‘Wat lijk je op je tante, die heb ik gekend. Wist je dat? Hoe gaat het met je ouders?’

En zo verder.

Precies zoals het hoort.

Alleen is het diep in de nacht. En is zijn vrouw ziek.

Misschien is hij om die reden opgebleven, om haar dit uit te kunnen leggen. Hij wijst naar de lange, donkere gang. Ergens aan het einde daarvan ligt zijn vrouw. Ze vindt het luguber, maar ze moet hem volgen wanneer hij de gang in loopt waar een zoveelste lichtje automatisch aanspringt. Ze mag de logeerkamer gebruiken naast de kamer van zijn vrouw.

‘Mijn excuses voor het ongemak, maar je zult dus de badkamer even verderop moeten gebruiken.’

Nog voor Nikki de vraag kan formuleren waarom zijn vrouw daar ligt verklaart Melchior: ‘Ze wil het overigens zelf hoor, helemaal hier liggen. Ver weg van alles. Dat vindt ze rustiger. Ik kan me dat ergens wel voorstellen.’

‘Jee, wat naar. Hoe lang is ze al ziek?’

‘Al weken, een paar maanden inmiddels.’

Nikki durft niet verder te vragen. Dat hoeft ook niet, want hij voorziet haar blijkbaar graag van de nodige informatie.

‘Leandra heeft myalgisch encefalomyelitis.’

Nikki schudt meelevend haar hoofd, want misschien is hij uit op medelijden. Ze weet niet precies wat myalgisch encefalomyelitis is, maar een ziekte met zo’n ingewikkelde naam zal hoe dan ook ernstig zijn. Het benauwt haar. Ze heeft zich een ander Rio voorgesteld. Ze had allang aan de Copacabana kunnen zitten om zich suf te drinken aan caipirinha’s.

‘In de volksmond de zogeheten “chronischevermoeidheidsziekte”.’ Hij zet er in de lucht aanhalingstekens bij.

Ze spreekt zichzelf toe. Drie nachtjes maar. Daarna kan ze haar intrek nemen in een kamer die ze in Santa Teresa heeft gehuurd. Haar vader wilde het zo, ze moest eerst kunnen acclimatiseren in een veilige omgeving.

‘Jee,’ zegt ze dan maar weer.

‘Ach, weet je: hardships in life are intended to make us better, not bitter. Maar het is wel enigszins tragisch, ja. Natuurlijk vooral voor haar. Zelf noemt ze het liever een “situatie”. Ze denkt dat het lichaam de taal van de hersenen overneemt en op die manier bij wijze van spreken opnieuw gecodeerd kan worden.’

Hij leidt haar uit de gang, terug naar de woonkamer.

‘Je zult wel honger hebben. Mijn huishoudster-kokkin Mercy zwaait hier de scepter en heeft een pastaatje voor je gemaakt. Geloof ik, althans.’

Ze staan allebei onwennig in de keuken, alsof ook hij daar voor het eerst komt en geen idee heeft waar zo’n pasta zou kunnen staan. Het valt haar op hoe schoon de keuken is. Op het aanrecht ligt niets, behalve een vork en lepel, gevouwen in een damasten servet. Zilver. Ze kan hem niet zeggen dat ze vegetariër is, niet na al die moeite.

‘Wat aardig,’ zegt ze. Hij knikt, maar doet niets. Pas na enkele seconden trekt hij de koelkast open. Het bord ligt vooraan met een cellofaan erover, compleet met Parmezaanse kaas.

‘Zoiets moet je dan dus opwarmen,’ zegt hij en hij kijkt vertwijfeld naar de magnetron.

Ze grijpt haar kans. ‘Weet je, ik eet het morgen heel graag want ik heb in het vliegtuig gegeten en met die tijdsverschillen…’

Ze kan haar zin niet afmaken.

‘Prima,’ zegt Melchior en duwt het bord gauw weer terug. Hij maakt een ruiterlijk gebaar richting deur, gaat u voor. Terwijl ze voor hem uit loopt zegt hij iets. Ze weet niet of het specifiek tegen haar is gericht, eerder lijkt het alsof hij zijn gedachten hardop uitspreekt: ‘Chronisch is zo’n pessimistisch woord, nietwaar?’

De volgende ochtend was Melchior Steenbergen nog niet van zijn ergernissen verlost. Hij had er zelfs hoofdpijn bij gekregen omdat het kind zo nodig ‘ja’ had moeten antwoorden op zijn vraag of ze iets wilde drinken. Toevallig had hij een chablis openstaan, had hij gezegd. Stom van hem. Mensen van Nikki’s leeftijd doorzagen nog niet alle beleefdheidsvormen. Hem ging het er uitsluitend om haar een goede ontvangst te bieden, want dat soort dingen vertelde zich door. Tenslotte werkte ook Nikki’s vader voor BZ.

Ook de gedachte naar zijn vrouw te moeten gaan deprimeerde hem opeens. Sinds Leandra’s verhuizing naar de logeervertrekken had hij niet één ochtend overgeslagen. De wekker ging, hij stond op, schoot zijn ochtendjas aan en liep door de gangen naar haar toe, zonder daar verder enige gedachten bij te hebben. Alsof hij op een of andere manier verwachtte dat ze na een nachtje slapen weer opgeknapt zou zijn, als vanouds sensueel naast haar bed zou staan. Vooralsnog stond hem in de ochtenden nooit Leandra te wachten, maar de weeïge geur die hij vanwege haar ziekte cadeau had gekregen. Het was maar goed dat ze apart sliepen, dan kon ze zich tenminste vrijelijk overgeven aan de zure oprispingen van het ziek zijn.

‘Goedemorgen, popje. Hoe gaat het vandaag?’ vroeg hij dan, en steeds kwam daarop hetzelfde antwoord.

‘Wel iets beter, geloof ik.’

Leandra duwde daarbij haar vinger tegen haar lip, een teken dat ze loog. Een van de lelijke eigenschappen die zich tijdens haar ziekte hadden geopenbaard. In die paar maanden dat ze ziek was had hij haar beter leren kennen dan in de twee jaar dat ze getrouwd waren.

Gewoonlijk ging Melchior pas douchen nadat hij Leandra had gewekt. Die ochtend besloot hij het eens andersom te doen. Want nu was hij het die geen oog had dichtgedaan. Het was van meet af aan Leandra’s voornaamste klacht geweest: dat ze moe was maar niet kon slapen. Als hij heel eerlijk was ontging hem de logica daarvan enigszins. Zelf had hij nooit last van slapeloosheid. Maar de twee uur die hij de afgelopen nacht overhield, had hij zowaar klaarwakker en piekerend doorgebracht. Nikki’s vliegtuig was zo vreselijk vertraagd. Hij zou voorzichtig navraag moeten doen of dat vaker gebeurde met de KLM-vlucht. KLM had al een wat lullig tijdsschema gekregen, zo laat op de avond. Het mocht dan niet ook nog eens zo zijn dat ze steeds als allerlaatste aan de beurt kwamen bij slecht weer of andere oorzaken van vertragingen. De president-directeur zou daar helemaal niet blij mee zijn. En het had Melchior meer dan gemiddelde overtuigingskracht gekost om de president-directeur te overreden dat een lijn Schiphol-Rio de moeite waard zou zijn.

Misschien moest hij maar een lunch organiseren om alle partijen weer eens bij elkaar te brengen. Wat hem betrof nog altijd de beste manier om eventuele wrevel glad te strijken, de neuzen dezelfde richting op te krijgen. Niet dat hij er veel zin in had. Zijn tijd in Rio zat er bijna op. En met een zieke vrouw werd het recipiëren er niet leuker op. Vooral die vragen, ze waren aardig bedoeld natuurlijk, maar in de regel gratuit: hoe het nou met haar ging, of ze die ene arts al eens had geprobeerd, en dat een vriendin van een broer baat had gehad bij haptonomie dus zou dat niet iets zijn? Op zichzelf kon hij de adviezen heus wel waarderen. Waar hij zich ongemakkelijk bij voelde was het fanatisme waarmee mensen ze aan hem opdrongen. Alsof ze op die manier een wit voetje bij hem konden halen. Terwijl hij er niet van hield iemand iets verschuldigd te zijn.

Bruusk draaide hij de kraan van de douche open. Het water had de kleur van roest. Ook dat nog. Ergens in het gebouw moest weer een leiding zijn gesprongen of was er een klep kapotgegaan. Rio had zichzelf met jeugdige overmoed uit de grond getrokken en schitterde bij de waan van de dag. Maar het leven kon nog zo gretig zijn opgezet, als de fundamenten niet gezond waren stortte de boel mettertijd zonder pardon in. Op dat soort inzichten kon hij zichzelf de laatste tijd betrappen. Een van de weinige voordelen van het ouder worden.

‘Mercy!’ riep hij. Hij hoefde niet hard te roepen. Na achttien jaar waren ze zo op elkaar ingespeeld dat ze hem meteen hoorde. Ze wist ook dat ze niet zomaar naar binnen moest lopen, zodat hij zich volledig vrij kon voelen in zijn naaktheid aan de andere kant van de deur.

Haar gezichtsuitdrukking bij hun eerste ontmoeting was hij nooit vergeten. Mercy werkte destijds voor een Libanees in Accra. Haar baas was een vrijgezel met een kaalgeschoren hoofd en een glimmende, bleke huid. Bij gebrek aan een vrouw moest Mercy datgene doen wat hij vermoedelijk van zijn moeder gewend was: goed voor hem zorgen. Hem op een voetstuk plaatsen. De meest ingewikkelde Libanese gerechten voor hem maken, in Ghana nota bene. Eenmaal voorbij de voordeur waande Melchior zich in Beiroet. Niets aan de inrichting van het huis herinnerde aan Afrika, behalve Mercy.

Ze had de deur voor Melchior opengedaan en een giechel moeten onderdrukken bij het zien van zijn sleutelhanger: een groene kikker. Het speeltje was een relatiegeschenk van Heineken. Dat ze haar lach gelijk beteugelde door naar de grond te kijken was tekenend: ze was bang. Melchior probeerde contact met haar te maken door haar de sleutelhanger te geven. Hij had er zoveel, vertelde hij. Ze stopte hem snel onder haar schort en verdween naar de keuken.

Melchior had verwonderd van Mercy’s kookkunsten genoten. Hij excuseerde zich op een bepaald moment zodat hij haar een compliment kon geven. Eén blik op Mercy was voldoende. Ze hing op twee zakken rijst, er stond geen stoel in de keuken. Ze sprak tegen het kikkertje, zoals een kleuter doet die zijn fantasie de vrije loop laat. Ze liet het springen en rollen, vallen. Incoherente kreten ontsnapten aan haar lippen, in verschillende stemmetjes. Het had iets demonisch. Toen ze Melchior zag, sprong ze onmiddellijk op. Ditmaal keek ze niet naar de grond, maar naar hem, met die indringende blik die hij nooit zou vergeten. Haar ogen zeiden hem dat het leven voor haar al voorbij was. Nog voor ze met recht kon zeggen dat het was begonnen. Want hoe oud was ze? Achttien jaar?

In een opwelling vertelde hij dringend hulp nodig te hebben in de huishouding. En als ze interesse had, hoefde ze zich nergens zorgen om te maken; hij zou het regelen met haar baas. Ze hoefde slechts zijn glas met water te vullen, bij wijze van teken. De Libanees overtuigen was verder vrij eenvoudig. Hij wilde palmolie exporteren naar Nederland, daar kon hij Melchiors hulp goed bij gebruiken. Diezelfde avond nam hij Mercy mee.

Het was een slimme zet geweest. Het met de jaren aangedikte verhaal van hoe hij een uitgemergelde Mercy redde uit de klauwen van een brute Libanees viel goed in gezelschappen. Melchior had Mercy een beter leven bezorgd. Hij haalde het graag aan als voorbeeld waarom hij ooit diplomaat was geworden. Dit waren nou de menselijke waarden waar Nederland voor stond. Als mensen hem zeiden te bewonderen om zijn compassie, zei hij schouderophalend: ‘Deugd alleen maakt ware adel.’

‘Yes sir?’ klonk er van de andere kant van de deur.

‘The water’s gone brown!’ Hij lachte er bewust om, want hij moest zich vooral niet druk maken om zoiets banaals. Hij had genoeg andere belangrijke dingen op zijn bordje.

‘Yes sir, Eduardo will fix it today.’

Het deed hem na al die jaren nog steeds goed wanneer Mercy uit zichzelf iets wist op te lossen. In de regel moest bediendes worden opgedragen vooral niet zelf na te denken. Maar hij had er een die wel logisch kon denken. En omdat hij minder pragmatisch was ingesteld dan zij – hij was een man van de grote lijnen – vulde zij hem goed aan.

‘Where would I be without you?’ zei hij. Hij voelde hoe haar trots opwelde, de warmte van de blosjes straalde dwars door de deur. Het was best eenvoudig een ander zich goed te laten voelen. Hij deed dat graag, alleen al vanuit de overtuiging dat ze daarmee wat harder voor hem werkte.

Terwijl hij de kraan liet lopen, bekeek hij zichzelf in de spiegel van de badkamer. Anders dan het veel jongere gebouw waarin hij woonde, had zijn eigen lichaam vooralsnog weinig kunstgrepen nodig gehad om goed te functioneren. Geen krakende gewrichten, of lekkende vaten. Daarin had hij zijn vader dan mooi weten te overtroeven. Zijn vader, de verzetsheld, was op vijfenveertigjarige leeftijd onverwachts aan een hartstilstand gestorven. Kort voor zijn overlijden had hij zijn memoires geschreven over zijn ervaringen in het verzet en hoe hij als beloning daarvoor tot ambassadeur in Indonesië werd benoemd. Ze werden postuum gepubliceerd. Melchior had geen idee gehad dat zijn vader met zoiets bezig was. Hij had het boek als een bezetene doorgebladerd, bang als hij was zijn donkerste vermoedens bevestigd te zien. En inderdaad, in het levensverhaal van zijn vader kwam hij met slechts één zinnetje voor: ‘Het was van begin af aan mijn bedoeling geweest mijn zoon (8 jaar) op een kostschool onder te brengen.’

Feitelijk klopte dat. De opvoeding van Melchior was vanaf zijn achtste overgedragen aan de fraters van het Canisius College in Nijmegen. Achteraf gezien had hij het niet anders gewild. Juist omdat zijn vader niet langer in de buurt was had hij de ruimte zichzelf te ontwikkelen. Op het Canisius werd zijn gevoel voor de poëzie in het leven tenminste gewaardeerd. Zijn vader was geen intellectueel. Niet dat Melchior zichzelf zonder meer een intellectueel zou noemen, maar hij durfde wel te stellen dat hij belezen was. Dankzij het Canisius.

Van zijn vaders boek had hij drie exemplaren, die automatisch naar iedere post mee verhuisden. Zijn vader mocht dus wél met hem mee. En trouw legde Melchior altijd een exemplaar op de salontafel. Overgave was makkelijker dan verzet.

Melchior poetste zijn tanden. Zijn huid was iets verslapt, maar de spiertonus waarmee zijn biceps en borstspieren zich aanspanden was goed. Hij had tot zijn veertigste veel hardgelopen, zijn benen waren daardoor slank en goed gevormd. Aan zijn torso had hij nooit veel hoeven doen, de brede schouders waren genetisch bepaald. En op zulke bonkige schouders paste juist een flinke laag vet. Hij had zijn borsthaar weg laten laseren toen het eerste grijs er als onkruid doorheen piepte. Bij nader inzien was dat niet verstandig geweest. Daardoor waren de rimpels op zijn borst meer zichtbaar dan ze anders zouden zijn geweest. Gelukkig had hij nooit de vergissing gemaakt een tatoeage te nemen.

Verbeeldde hij het zich of plakte zijn huid? Hij had voor hij naar bed ging nog een douche genomen.

‘Please don’t tell me the water was brown yesterday already, Mercy, was it? Tell me it wasn’t.’

‘Maybe no,’ wat meestal ‘ja’ betekende want ze wilde hem nooit teleurstellen. Hij duwde zijn neus onder zijn oksel, rook gelukkig niets. Maar in zijn maagstreek rommelde het. Hij had gewoontegetrouw een glas kraanwater naar binnen gegoten om de alcohol weg te spoelen. Heel rampzalig was dat niet, het zou wellicht tot een goede wc-gang leiden waardoor hij als vanzelf de copieuze maaltijd van de vorige dag kwijtraakte. Hij was gaan lunchen met de voorzitter van Centro Cultural Banco de Brasil.

‘You know what, Mercy? I was thinking we might want to organize a luncheon.’

‘When, sir?’

Aan haar stem zou hij nooit merken of iets haar te veel werd. Maar de laatste tijd draaide haar ene oog loensend naar buiten – een teken dat ze vermoeid was. Hij mocht het haar niet aandoen.

‘Never mind,’ zei hij omdat hij opeens aan de fazenda van zijn goede vriendin, weduwe Rachel Steenstra, dacht. Ze had gezegd dat het best wat eenzaam was daar in Teresópolis. ‘I think it’s Rachel’s turn to organize something, don’t you?’ Hij wachtte Mercy’s antwoord niet af. Sinds Leandra geen gesprekspartner meer was dacht hij hardop. ‘I mean, why should we always have to do these things, right? With it being so hot these days and all, it should be nice and cool up there. You should come, too.’

Beelden van een gemoedelijke lunch met zakenvrienden op een koele veranda in de bergen van Teresópolis vlinderden door zijn hoofd. Hij mocht er ook best even uit, dat had hij wel verdiend. En met die gedachte begon hij weer zin in de komende dag te krijgen.

‘Yes sir, it will be good. I will make something.’

‘Oh no no, that won’t be necessary. Or maybe just a dessert. That layered cake of yours, for example, something simple like that.’

Hij draaide de kraan uit. ‘Oh, and Mercy?’

‘Yes sir?’

‘I’m running really late, so could you check on Miss Leandra for me this morning and see if she needs anything?’ Hij sprak op dezelfde luchtige toon waarmee hij over de lunch sprak. Geen punt van maken, niets aan de hand.

‘Yes sir,’ klonk het eveneens opgewekt, maar net iets sneller. Wat begreep ze hem weer goed.

‘Don’t forget to tell her Nikki has arrived. Miss Leandra will want to meet her, I’m sure.’

Zoveel moeite kon het niet zijn even hallo te komen zeggen, wat interesse te tonen, dacht hij zo. Dat Leandra zich achter de gesloten deuren van de gastenverblijven verborgen hield werd eigenlijk gênant. Het leek hem bovendien niet gezond.